Deze studie is uitgevoerd ten behoeve van Corona rapport Regisseurs van gemanipuleerd leven; Op zoek naar antwoorden op de vraag ‘Wat bezielt genetisch gemodificeerde dieren en planten?’

Kees Zoeteman, 28 juni 2012

“Die Könige sind auf Pferden geritten, nicht auf Kamelen. Das ist wichtig! Die Weisheit bzw. das menschliche Königtum muss den Intellekt schon beherrschen. Deswegen reitet der Jesus, wie auch der Christus, auf einem Esel. ER ist damit (met het intellect) durch . ER beherrscht schon das nächste Prinzip, sozusagen das Eselsprinzip. Das ist etwas Zukünftiges. Der Ochse steht mehr für die Vergangenheit.”

Uit “Mühlengespräche I: Metall-, Boden- und Zeitwesen”, Naturgeister 6, uitgegeven door V. Staël von Holstein en F. Pfannenschmidt, Flensburger Hefte Verlag, 2006; gesprek van 29 dec. 2003.

1.Inleiding

Er is wereldwijd, maar ook in Europa, een praktijk gegroeid van kloneren van paarden. ( https://cogem.net/app/uploads/2019/07/COGEM-signalering-gg-dieren-CGM120111-01.pdf )

‘In Frankrijk is een bedrijf gevestigd dat zich richt op het kloneren van paarden voor de sport. Het bedrijf Cryozootech heeft in een samenwerking met het Amerikaanse kloonbedrijf Viagen al diverse paarden gekloneerd ten behoeve van fokkerij voor de paardensport. Met name in de springsport en dressuur worden hengsten vaak op jonge leeftijd gecastreerd. Wanneer zij op latere leeftijd succesvol blijken, kan hiermee niet meer worden gefokt. Het kloneren van deze dieren biedt hier een oplossing voor. Cryozootech bestaat sinds 2001 en heeft tussen 2006 en 2011 verschillende Europese paarden gekloneerd. De World Breeding Federation for Sport Horses (WBFSH) heeft laten weten gekloneerde paarden niet te weigeren voor stamboekregistratie.’ Dit is een voorbeeld van het ingrijpen door de mens in de natuurlijke voorplanting van paarden en een reden om ons nader in het paard te verdiepen.

Voor de casestudies die de werkgroep heeft uitgevoerd ten behoeve van het rapport Regisseurs van gemanipuleerd leven; Op zoek naar antwoorden op de vraag ‘Wat bezielt genetisch gemodificeerde dieren en planten?’ (https://www.stichtingcorona.nl/nieuws/regisseurs-van-gemanipuleerd-leven-op-zoek-naar-antwoorden-op-de-vraag-wat-bezielt-genetisch-gemodificeerde-dieren-en-planten/) hebben de deelnemers gebruik gemaakt van een gezamenlijk stramien van zes te beantwoorden vragen. Ook in deze rapportage wordt dat stramien gevolgd.

2. Wanneer is het paard ontstaan in de evolutie?

2.1 Het paard verschijnt pas laat in de evolutie

Eigenschappen van dieren zijn te zien als menselijke hartstochten die de mens in een bepaalde ontwikkelingsfase uit zichzelf moest plaatsen om zelf verder te komen. Anders gezegd ontstond het dierenrijk omdat deze wezens zich te vroeg vrijmaakten uit de schoot van de Geesten van de vorm, waardoor zij op een vroegere ontwikkelingsfase van de menselijke organisatie bleven staan. (Rudolf Steiner, 1908, Welt, Erde und Mensch, GA 105). Verwijzingen naar deze herkomst van het dierenrijk komen we ook tegen bij o.a. Frits Julius, (1970, Das Tier zwischen Mensch und Kosmos; Stuttgart: Verlag Freies Geistesleben) en Leen Mees (1984, Dieren zijn wat mensen hebben; Zeist: Uitgeverij Vrij Geestesleven).

Het paard was de diergestalte die de mens buiten zich moest plaatsen om de intelligentie, het verstand, te verkrijgen. Daarom heeft het paard een geheimzinnige rol in godsdiensten gespeeld, zoals het houten paard van Troje, dat aangeeft dat de mens nu door slimheid een oorlog weet te winnen. Bij het tegenwoordige paard, evenals bij de olifant, rijst het etherhoofd ver uit boven het fysieke hoofd. (Rudolf Steiner, 1908, Das Johannes Evangelium, GA 103, voordracht 8). Bij de mens is het etherhoofd ingedaald in de fysieke hersenen en daardoor heeft de mens het ik bewustzijn gekregen en het sterk oprijzende voorhoofd.

Gezien deze achtergronden kan worden afgeleid dat het ontstaan van het paard vrij recent in de evolutie moet worden geplaatst wanneer in de mens het vermogen tot eigen denken wordt gelegd. Het paard hoort tot de latere diersoorten die pas op de vierde, de huidige, Aarde metamorfose zijn ontstaan als Zon en Maan uit de Aarde zijn getreden. In de Bijbel worden deze groepszielen geschapen op de zesde scheppingsdag, wat er ook op duidt dat dit geestelijk heeft plaatsgevonden tegen het einde van het Lemurische tijdperk. Het paard verschijnt pas in de stoffelijke wereld in de Atlantische tijd tijdens het derde onderras (vergelijkbaar met wat we in de Na-Atlantsiche tijdperk cultuurperiode noemen).

2.2 De rol van het paard in ons huidige Na-Atlantische tijdperk

Uitgebreider gaat Steiner op de rol van het paard in bij zijn uitleg van de Apocalypse zoals opgeschreven door Johannes (GA 104: 95-103, 21 juni 1908). De mens heeft in de Atlantische tijd nog geen intelligentie ontwikkeld. De bijzondere rol van het paard in relatie tot de menselijke intelligentie komt tot uitdrukking in de eerste vier zegels van het boek dat God op zijn schoot houdt en die door het Lam (de Christus) één voor één worden geopend. Steiner legt uit dat deze eerste vier zegels staan voor de eerste vier cultuurperiodes van het Zegeltijdperk, dat volgt op ons huidige Na-Atlantische tijdperk.

Salvador Dali, 1970, Apocalypse, the four horsemen

In een vroegere tijd vormden paard en mens nog een eenheid zoals tot uitdrukking komt in de mythologische figuur van de Centaur, de paardmens.

Het blote verstand dat de mens in de huidige Na-Atlantische tijd heeft verworven moet sinds het verschijnen van de Christusimpuls bij de geboorte van Jezus van Nazareth worden getransformeerd door de spiritualisering van de intelligentie. Dat wil zeggen dat het verstand moet worden omgevormd tot wijsheid. De vier zegels laten het resultaat zien van onze daden in de verschillende cultuurperioden van het Na-Atlantische tijdperk. De eerste Na-Atlantische cultuurperiode, de oude Indische cultuurperiode, resulteert in het Zegeltijdperk in de ruiter op het witte paard. Deze ruiter heeft een boog en een kroon, waarbij de roep tot spiritualisering van de intelligentie nog naïef en onbezoedeld klinkt. De tweede Na-Atlantische cultuurperiode, de Perzische, resulteert in het Zegeltijdperk in een ruiter met een zwaard op een rood paard. Hier tekent zich af de strijd tussen goed en kwaad, licht en duister, de door liefde verwarmde wijsheid tegenover het kille berekenende verstand. Hierna volgt een zwart paard waarop een ruiter met een weegschaal, als teken van de Egyptisch-Babylonische cultuur waarin de mensheid heeft geleerd om eerlijk te handelen, maar tegelijk leeft in deze cultuur ook het gevaar dat alles alleen in termen van geld en hebzucht wordt uitgedrukt. Tenslotte volgt een vaal paard met daarop gezeten de dood als teken van de Grieks-Romeinse cultuurperiode en van datgene wat afvalt wanneer de roep tot spiritualisering van de intelligentie niet meer wordt gehoord. Bij de drie volgende zegels kan dan het paard niet meer als beeld dienen bij het symboliseren van de daden gepleegd in onze huidige Germaans-Angelsaksische cultuur en wat daarop volgt. In plaats van het paard komen de heiligen in hun witte gewaden tevoorschijn die hun denken hebben gezuiverd.

Het voorgaande laat zien hoe het paard als symbool van de afdalende intelligentie in de mens het Na-Atlantische tijdperk domineert.

2.3 Verena Staël von Holstein ’s bijdragen over het ontstaan van het paard

Verena Staël von Holstein (2008, Flensburger Hefte 101, p.28-59) heeft ook uitgebreid over het paard gerapporteerd door in gesprek te gaan met een paarden groepsziel. Zij treedt hierbij niet op als medium, maar zij spreekt met natuurwezens op een boven de taal gelegen niveau. Zij kan niet met de natuurwezens spreken over zaken die zij zelf niet kent (Verena Staël von Holstein, 2007, Flensburger Hefte 80, p.9). Deze informatie stemt in belangrijke mate overeen met wat Rudolf Steiner over dit dier heeft gezegd, mede omdat zij ingenieur en antroposofe is en zich van Steiner’s begrippenkader bedient. De communicatie komt hierbij tot stand doordat Verena via een elementenwezen (der Braune genaamd, een elementenwezen dat zich richt op de interactie tussen mensen en dieren) contact zoekt met een paardenziel. Dit contact komt vrij gemakkelijk tot stand in vergelijking tot het contact met bijvoorbeeld de groepsziel van een tropische boom. De paarden groepsziel maakte zich bekend onder de naam Dedan en meldt onder meer het volgende.

‘Geestelijk -niet biologisch- gezien is het paard een van de laatste dieren die zijn ontstaan. Het is ontstaan opdat de mens bij zijn ontwikkeling zijn hersenen verkrijgt ofwel zijn intelligentie. Mens en paard verschijnen vrijwel tegelijk op de fysieke aarde. Toen zich in de aarde-ontwikkeling de slimheid en intelligentie ontwikkelden, gingen deze krachten op de mens over en tegelijk ontstond wat wij nu kennen als het paard. Het paard is nog niet zo lang aanwezig. Omdat de mens moeite had om zich de intelligentie eigen te maken moest hij eerst het paard onderwerpen door op het paard te rijden.

Er is een geestelijke zaakwaarnemer voor de kosmische intelligentie, dat is aartsengel Michael. Hij vertegenwoordigt ook de gave van Lucifer. Wanneer Lucifer als broeder van Christus de intelligentie uit zich zet (dit vindt plaats nog iets voor de tijd van de zondeval) wordt deze echter voor een deel door Ahriman gegrepen en die zet deze om in de koude intelligentie die ook in de computerwetenschap is vertegenwoordigd. In deze tijd van het uitzetten door Lucifer van de intelligentie begint ook een wezen dat op een marter lijkt zich tot het paard te ontwikkelen. Michael strijdt echter tegen de draak en redt het luciferische deel van de intelligentie en bewaard deze in de kosmische hoogte. Dit is de ‘warme logica’ die pas later op aarde neer druppelt. Het fysieke dier dat hiervoor zich ter beschikking stelt is ook het paard. De intelligentie splitst zich dan in een luciferisch en een ahrimanisch deel. Voor de toekomst is het de taak van de mens om beide vormen van intelligentie weer samen te brengen. Als dat is volbracht zal het paard verdwijnen omdat zijn opgave is vervuld. Het paard is het zinnebeeld van de aards geworden kosmische intelligentie en het beeld van de rijder op het paard is dat van de mens die de kosmische intelligentie grijpt. Daarbij vertegenwoordigt het vurige door de mens getrainde renpaard de ahrimanisch intelligentie en het zware werkpaard de Michaelische kosmische intelligentie, waarop de mens minder invloed heeft.’

Bovenstaande citaten geven aan dat het paard ongeveer tegelijk (maar wel iets eerder) met de mens in de Atlantische tijd fysiek is verschenen op aarde en al snel ook weer zal verdwijnen als de mens de ‘warme en koude intelligentie’ heeft weten te verenigen, ofwel de intelligentie heeft gespiritualiseerd.

3. Is aan te geven op welk geestelijk niveau de groepsziel zich bevindt?

Zoals bij alle dieren bevindt, volgens Steiner, de groepsziel van het paard zich in de astrale wereld. (GA 96, 21 oktober 1906, p.157). ‘De ervaringen van dieren voeren allen naar een gemeenschappelijke groepsziel van de soort. Op het astrale niveau hebben alle dieren van een soort een gemeenschappelijke ziel. De mens kan zich begrip van de groepsziel eigen maken als hij zich een vorm probeert voor te stellen die alle individuele dieren omvat, zoals een algemeen begrip de afzonderlijke daartoe behorende bouwwerken omvat.’

Bij het dier is het ik niet geïncarneerd zoals bij de mens, maar verblijft buiten het dier, in de astrale wereld, als groepsik. Het individuele dier kan dan ook niet huilen of lachen. Iets van een ik-bewustzijn treedt bij sommige dieren naar voren op het moment van het sterven (Rudolf Steiner, 1918, Anthroposofische Lebensgaben, GA 181, 12de voordracht). 

Bij Verena Staël von Holstein (FH 101, p 10) treffen we de volgende mededelingen over de groepsziel aan via het natuurwezen ‘der Braune’.

‘Het afzonderlijke dier is te zien als een afsnoering van het ik van de groepsziel van de diersoort. Daar sluipt wel een ziel in, maar een Ik komt niet in het afzonderlijke dier. Het Ik van het dier treedt nooit op in een fysieke belichaming. De verschillende diersoorten binnen een geslacht hebben hun eigen Ik, maar boven het geslacht van de koe of het paard staat een hoger wezen, zoals ook een volk van mensen door een hoger wezen wordt geleid. Dat is vergelijkbaar met een aartsengel wezen. Er zijn niet zoveel van deze groepsikken als er mensen ikken zijn. In een volgende aarde metamorfose kunnen deze groepszielen zich niet meer in miljarden dierzielen manifesteren maar in een individu zoals dat nu bij de mens het geval is.

Als een dier sterft blijft de afzonderlijke ziel wel bestaan en incarneert sneller dan bij de mens weer in een nieuw jong dier. Deze individuele zielskwaliteit komt voor bij hogere dieren zoals koeien, paarden, honden en andere dieren die nauw aansluiten bij de mens. Bij kleinere dieren is dat niet zo. Evenmin bij bv de steenbok die niet dingen leert van de mens. Hun zielen lossen na de dood op in een groter zielsbereik.’

En elders (Flensburger Heft 80, p. 74-75) geeft zij aan:

‘Het lichaam van een dier groeit na de verwekking en bindt bij dit opgroeien ook de krachten van de plek in het organisme. Daardoor kan een dier (het betreft hier een kat, KZ) dat op een andere plaats groeit dan het moederdier een andere huidskleur krijgen. Een wezen groeit niet geïsoleerd uit, maar is in alles afhankelijk van de locatie, waar telkens op andere wijze krachten van de kosmos inwerken. Een gekloneerd dier dat op dezelfde plaats als het ouderdier opgroeit zal identiek uitgroeien.

4. Hoe neemt het organisme zijn omgeving waar (fysiek, etherisch en astraal?) en wat doet hij ermee om daarop te reageren?

We volgen weer Verena Staël von Holstein en het elementenwezen ‘der Braune’ (FH 101, p. 9):

‘Het dier is net als de mens een op zichzelf staand wezen, maar het is nog geheel gebonden in zijn ‘dierheid’. Met uitzondering van de huis- en boerderij-dieren, die zich tamelijk nauw bij de mensen hebben aangesloten, hebben alle andere dieren geen interesse om uit hun ‘dierheid’ te treden. Ze willen niet echt een individu worden. De zielstemming van bijna alle dieren is om in een zielsgemeenschap te staan. De huis- en boerderijdieren daarentegen doen de mensen in zekere zin na.  

De groepszielen van de dieren worden geleid door hun beschermengel, die de impulsen van de hogere hiërarchieën doorgeven, wat vooral is gericht op een begrip voor wat de mens aan hen toevoegt. Normaal verwacht het dier door de mens geleid te worden. Maar de mens heeft deze opdracht maar beperkt gerealiseerd. Waar de mens het laat afweten, bijvoorbeeld bij de intensieve veehouderij van koeien en varkens, moet de beschermengel van de diersoort corrigerend en beschermend ingrijpen. Ook de individuele verhouding die de boer vroeger met zijn dieren had, bijvoorbeeld bij het melken, is door de mechanisering sterk afgenomen en moet door de beschermengel worden gecorrigeerd. Deze rol van de beschermengel is nog nodig tot het Bazuintijdperk (dat volgt op het Na-Atlantische tijdperk en het Zegeltijdperk). Dan trekken de engelen zich uit dit bereik terug.

Het dier is niet noodzakelijk altijd beter af in vrijheid. Een goed verzorgd circuspaard, dat hiervoor opgeleid is, zou ongelukkig zijn om ineens van zijn taak ontheven te worden en in de wei gezet te worden. Het dier is bevriend geraakt met de mens en wil niet bevrijd worden. (FH, 101, p. 35)

Het paard heeft geen goede ogen. Het is een vluchtdier en heeft geen frontaal waarneming maar is beducht op gevaar van roofdieren dat van achter komt. (FH,101, p. 37) Het paard leeft in een soort panorama beeld van de omgeving zonder diepte. Alleen in een kleine uitsnede naar voren is er diepte inzicht. Het paard kan blauw en rood kleuren moeilijk onderscheiden en lila in het geheel niet. Het geestelijke waarnemen van het paard is niet zozeer imaginatief maar inspiratief. Daarom kan goed met het paard gesproken worden, zoals door de paardenfluisteraar. Dat is ook logisch door de verwantschap van het woord en de gedachte en de relatie met de menselijke intelligentie.’

Zie ook Steiner: http://bdn-steiner.ru/cat/ga/352.pdf, (23 febr 1924)

5. Hoe verloopt de vermeerdering in de natuur?

Het belangrijkste dier bij een kudde paarden is de leidende merrie (Verena Staël von Holstein FH 101, p. 40 e.v.). De dominante hengst maakt veel drukte maar leidend is hij niet. De merries zijn verantwoordelijk voor de voortplanting en de oudste, krachtigste en meest ervaren merrie weet wat te doen. Zij schept de beste voorwaarden voor de geboorte van een veulen. Het mannelijke alfa dier moet er slechts voor zorgen dat de merries worden gedekt en de mindere hengsten op een afstand worden gehouden. Waar de kudde heen trekt en de plaats waar de veulens ter wereld komen legt deze merrie vast. Als de merrie te oud wordt legt ze haar functie neer en trekt ze zich terug. Vaak omdat haar opvolgster haar wegbijt. De groepsziel leidt daarbij de leidende merrie van de kudde. De merries blijven bijeen om elkaar wederzijds te beschermen, in tegenstelling tot de hengsten die zich willen tonen. Als een merrie een veulen baart gaan de andere merries er in een kring omheen staan met hun koppen naar buiten gericht om eventuele aanvallers af te weren. Er is ook een harmonisch elementenwezen dat de kudde leidt en eventuele storende dieren voor de kudde als ze oud zijn geworden uit de kudde stoot.

6. Wat wordt er bij GM/klonering veranderd aan deze natuurlijke processen en wat zou dit voor geestelijke gevolgen kunnen hebben?  

Verena Staël von Holstein (FH 80, p. 164) stelt, op basis van het gesprek met ‘Der Grosse’, over de komst van de gentechnologie het volgende:

‘De natuurwetenschappelijke onderzoekingen op het gebied van de gentechnologie zijn noodzakelijk. De mensheid moet zich de vaardigheid verwerven om de werktuigen van het leven, dat wil zeggen de fysieke lichamelijkheden, in vrijheid te kunnen vormen.

Er bestaat de morele noodzaak dat, naast de ontwikkeling van het scheppende woord, het daarmee in balans staande versplinterde digitaal samengestelde lichaam ontstaat. De mensen kunnen noch de ene zijde zien van de weegschaal in zijn totale schoonheid, noch de andere in zijn totale afstotelijkheid, zij kunnen beide zijden slechts vermoeden. Ook (het ervaren van) de hierbij betrokken geestelijke wezens veroorzaakt, afhankelijk in welke richting zij blikken, heilige schroom of dodelijke schrik.

Het is vreselijk om hieraan te denken, maar mensen moeten het bedenken anders mist de balans. De weegschaal rust op het hart van iedere mens en het is ondanks dat slechts één weegschaal.

Voor de natuurwezens is het gevolg van de gentechnologie dat zij die daarin betrokken zijn ‘grijs worden’. Deze natuurwezens zullen de mens niet gunstig gezind zijn. Als altijd is er de mogelijkheid tot verlossing, ook voor deze wezens, door het liefdesvermogen van de strevende mens.’

6.1 Tot leven wekken van uitgestorven dieren

Verena Staël von Holstein (FH 101, p. 15) merkt op over de mens die het DNA gebruikt van al uitgestorven dieren, bijvoorbeeld omdat hun ontwikkeling op aarde klaar is, om deze dieren opnieuw tot leven te wekken, dat deze mens de geestelijke wereld ertoe dwingt dat een nieuwe afsnoering naar deze dieren tot stand komt en een nieuw groeps-Ik beschikbaar wordt gesteld. Voor zo’n daad is de mens dan in nog hogere mate verantwoordelijk dan hij al voor de dieren in het algemeen verantwoordelijk is. Want deze dieren zijn dan de schepping van de mens. De daarvoor verantwoordelijke mens zal dan in een volgend leven zeer veel met deze dieren uiteen te zetten krijgen.

6.2 Kloneren van dieren

Het kloneren van dieren wordt door de natuurwezens niet prettig gevonden. Door het kloneren wordt het etherlichaam van de dieren enorm zwaar belast. (Flensburger Heft, 79, p. 185 e.v.; 80, p.75) Want het gekloneerde dier krijgt geen eigen etherlichaam (Verena Staël von Holstein verwijst hier naar meer informatie die is gegeven in Gespräche mit Müller die in 2000/2001 de start van deze reeks gesprekken inluidden.)

Een gekloneerd dier heeft geen ziel die vanuit de groepsziel van het dier in het individuele dier wordt geplant. De mens die het kloneren heeft uitgevoerd zou het dier zijn ziel (astraallichaam) moeten geven. Deze mens laadt een grote schuld op zich, want de mens is nog niet zover dat hij een dier een ziel kan geven. Hij maakt zich ook schuldig omdat hij deze verbanden niet kent en toch deze technieken toepast. De mensen worden ook voor in onwetendheid volbrachte handelingen verantwoordelijk gehouden. Een gekloond dier deelt daarom zijn ziel met het dier waaruit het gekloneerd is. Het resultaat is dat deze ziel veel ‘dunner’ wordt omdat deze over meerdere dieren moet worden verdeeld. Het dier kan wel pijn ervaren omdat het delen van de dierziel in zich draagt. Verder werken in elk genetisch veranderd dier ook kleine luciferische en ahrimanische demonen.

7. Welke sociaal – economische rol speelt naast de natuurlijke evolutie ook de domesticatie van dieren en planten?

‘Als dieren door toedoen van de mens, bijvoorbeeld door overbevissen of jagen, uitsterven, kunnen zich twee situaties voordoen. Meestal trekt een diersoort zich terug op aanwijzing van de hogere hiërarchieën.. Dan doen zich geen fysieke exemplaren meer voor maar blijft de groepsziel nog wel bestaan. Later kunnen er dan alsnog incarnaties komen. De andere mogelijkheid is dat het dier uitsterft en dat ook de groepsziel sterft. Dan begaat de mens een karmische daad die schuld veroorzaakt omdat hij een mogelijk universum voor de Jupiter tijd verstoord heeft. In dat geval houdt de wil van de groepsziel om zich te incarneren op. Dat heeft al plaatsgevonden, vooral als er op winstbeluste motieven van de mens aan de orde zijn, of bijgeloof dat het dier drager van de duivel is of dergelijke onzin.’ (Verena Staël von Holstein, Flensburger Hefte nr 101, p.14)