Varkenshouderij in historisch perspectief, met een reflectie op de veranderende waardesystemen
Jan Diek van Mansvelt
Samenvatting
In het kader van het onderzoek van de werkgroep, die als voorloper van de Stichting Corona fungeerde, is naar de diepere betekenis van genetische manipulatie (gm) voor verschillende organismen gekeken, en ook naar de betekenis van gm als cultuurverschijnsel. In deze case study wordt nader ingegaan op het voorbeeld van ‘Het varken’.
Als voorbeeld is het varken vooral nuttig om het ontwikkelingsproces te laten zien waaruit de stap naar gm logischerwijze volgt. Als voorbeeld van gm is het varken minder geslaagd, omdat gm bij varkens alleen hier en daar in laboratoria wordt toegepast, en niet in de praktische veredeling. Daarvoor zijn de kosten te hoog en de publieke weerzin te groot.
Eerst wordt vooral beschrijvend op de historische ontwikkeling van de varkenshouderij ingegaan. Vervolgens wordt die ontwikkeling nader onderzocht op de ontwikkeling van technische concepten en op de waardesystemen die daarin spelen. Daarbij wordt duidelijk dat alle technieken die mensen ontwikkelen ook in de landbouw en daarbinnen in de varkenshouderij worden toegepast. Tenslotte volgen nog enkele bijlagen met resp. positieve en negatieve associaties van varkens, het varken in verschillende culturen cq mythologieën, verdere onderzoeksvoorbeelden, en citaten met kritiek op gm in het algemeen.
De voorlopige conclusie van deze exercitie is dat we sinds ruim een eeuw de varkens, met hulp van steeds meer ‘wetenschappelijk gefundeerde’ benaderingen, van onszelf en van hun leefwereld vervreemd hebben. Daarbij worden de varkens steeds meer gezien als puur toevallige biochemische producten die evolutionair overleefd hebben, die we naar believen kunen gebruiken als leveranciers van eiwitten, vetten, hormonen, etc. Op het wereld- en mensbeeld of paradigma van waaruit we dat zo doen reflecteren we nauwelijks.
Vanuit onze individuele vrijheid en verantwoordelijkheid kunnen we ons op elk gewenst moment afvragen of we de varkens zo willen blijven behandelen, conceptueel en praktisch. We kunnen er immers ook voor kiezen om hen op een ‘varkensgetrouwe’ manier ecologisch, sociaal-economisch en cultureel te herintegreren, met onszelf daarbij.
Om die stap bewust en wetenschappelijk verantwoord te kunnen maken, zullen de huidige grenzen van de strikt materialistische natuurwetenschap moeten worden verruimd. Alleen dan kunnen we de mogelijke waarden van levensprocessen, belevingen en bedoeling van ‘Het Varken’ nader verkennen. Tegelijk daarmee verkennen we die thema’s van onszelf en van de natuur in het algemeen. Daarbij zal duidelijk worden dat ‘Het Varken’ niet ‘iets’ (een ding) is dat op zichzelf staat, maar een wezen dat zijn ‘niche’ of ‘entelechie’ omvat. Daarmee wordt ons beeld van het ‘wezen’ van het varken aanzienlijk verruimd.
Wat de gm als techniek betreft komt naar voren dat onze vaak technologische voorstelling van ‘gerichte manipulatie’ nader onderzoek verdient. In de gm doen we immers voortdurend beroep op de levende systemen, inclusief daarbij horende elementenwezens, die de biochemische processen voor ons voltrekken, en wachten dan af of de door ons beoogde inbouw van genetisch materiaal in de te veranderen genen, op de door ons gewenste plaats, inderdaad plaats vindt. Trial and error, dus.
Naar de mate waarin we ons in het varken kunnen verplaatsen kunnen we ons afvragen: hoe zou ‘Het varken’ het leven in een genetisch gemanipuleerd lichaam ervaren? Hebben we als mens ons met gm de groepsziel van het varken toegeëigend en hem zodoende van zijn oorsprong vervreemd? Of is gm slechts de afronding van een langdurig vervreemdingsproces dat in een lange reeks afzonderingsstappen verliep en uiteindelijk in gm culmineert? Vraagt de varkensgroepsziel ons, wanneer we het varken voldoende hebben leren kennen, om het weer samen met zijn Enigma of de kern van zijn wezen, met niche en al, te gaan waarderen en het daarin te reintegreren? Tot in de productieomstandigheden aan toe?
Wat gm op zich betreft, geldt het standpunt dat ‘alle dingen onderzocht moeten worden om het goede te kunnen bewaren’. Op het moment echter waarop genen gepatenteerd worden, worden alle organismen die ze dragen aan de samenleving ontvreemdt, eraan ontroofd. De sociaal-economische macht die op die ontvreemding berust is wat mij betreft moreel verwerpelijk. Zonder patentering blijft gm bij gewassen en vee een moeilijke en dure, puur materiele en investeringsintensieve manier van veredelen, met een beperkt toepassingsperspectief.
In het algemeen valt er nog op te wijzen dat het taalgebruik rondom gm een gericht fysieke inbouw van gewenste elementen suggereert zoals bijvoorbeeld bij pc-onderdelen. In feite moeten er echter steeds biochemische condities worden geschapen waarin genen uit een genoom worden geextraheerd, andere biochemische condities waarin die genen worden veranderd en nog weer andere biochemische condities waarin cellen van de ontvangende organismen de veranderde genen in hun genoom kunnen opnemen. Per stap is er telkens maar een (heel) klein percentage van de te veranderen celorganellen dat de gewenste verandering van eigenschappen vertoont. Doordat het zich op microniveau afspeelt (cellen en celorganellen) wordt het verlies van alle cellen waarin de beoogde verandering niet plaats vindt niet als schrijnend ervaren. Wat lukt is het enige dat telt.
De gerichte biochemische sturing van de gm neemt, door toenemende kennis van de te creeren biochemische stoffen en vloeistofcondities, overigens zeker toe.
1. Blik op de historische ontwikkeling van de varkenshouderij
Varkens leven al zo’n achtduizend jaardicht bij de mensen die ze houden, waarbij er lange tijd ook een nauwe sociaal-ecologische verwantschap was tussen wilde zwijnen en huisvarkens (Henk Slaghuis, zie: http://edepot.wur.nl/121028 en www.groenkennisnet.nl/onderwijs/Pages/NewsLoader.aspx?npid=4254). De mensen die nog voornamelijk boeren waren, en op open plekken in het bos leefden, namen varkens bij zich in de plaggenhut te slapen. Zij lokten de dieren met etensresten en afval van de in die hutjes opgeslagen oogst. Overdag foerageerden de varkens in het bos – ze zijn bijvoorbeeld dol op eikels en het wroeten naar wortels. Het uitgesproken communicatieve familiegedrag van de varkens, dus enkele zeugen, veel biggen en een beer, inclusief hun zindelijkheid (defecatie buiten de hut) voelde voor de mensen verwant. Het houden van varkens leverde naast biggen voor de toekomst en vlees voor de winter ook gewaardeerd gezelschap. De beste zeugen en de beste beer mochten de winter overleven, samen met de ‘beste’ biggen die de oudere dieren in de komende jaren zouden gaan vervangen.
Vervolgens ontmoetten vertegenwoordigers van verschillende mensenstammen en culturen elkaar door verhuizingen, oorlogen, rampen etc., en ontdekken daarbij ook elkaar’s varkens. Ze kregen, kochten of namen exemplaren van het hen onbekende ras mee naar huis en kruisten dat met exemplaren van hun eigen ras. Zo ontstond de enorme diversiteit aan varkensrassen, elk met een eigen naam en geschiedenis. Met de veranderende modes en gebruiken in de verschillende culturen veranderde ook de waardering van diverse eigenschappen van varkensrassen. En daarmee de grootte van hun populaties.
Ondanks deze toenemende rijkdom aan cultuurrassen is de nauwe verwantschap van wilde en tamme varkens er nog steeds: zodra een modern varken met een wild zwijn wordt gekruist vertoont het nageslacht veel kenmerken van het wilde dier. Door de toenemende ontbossing die men teweegbracht ten gunste van kastelen, kerken, wegen, bruggen, steden- en scheepsbouw, gingen de varkens overdag steeds meer in het open veld foerageren, waar mensen op toenemende oppervlakten akker en tuinbouw bedreven. Zo werden de varkens allengs een probleem, omdat zij van makkelijk te vangen en te houden voedselbron tot lastig te bestrijden voedselconcurrent werden.
Intussen werden de boerenhuizen wat groter en stabieler, en kwam er stapsgewijs een scheiding tussen de woonruimten van mens en vee. Het voedselconcurrentieprobleem werd opgelost door de varkens meer en meer binnenshuis en in een nauwe omheining daarbuiten te houden. Het ging om eenvoudige hutjes waarin vuur werd gemaakt, mens en dier warm en droog konden eten en slapen en waarin oogst bewaard kon worden.
Bij het keukenafval kwam meer en meer het afval van voedselverwerking, die op zijn beurt werd opgeschaald (slagerij, brouwerij, fruit inmaak). De mest, die de varkens van nature ver van hun slaapplaats deponeren, werd op de mestplaatsen binnen de omheining verzameld en in de tuin- en akkerbouw gebruikt om de bodem vruchtbaarder te maken en daarmee de oogst te verbeteren. Zo werd het varken van partner eerst tot concurrent en vervolgens tot dienaar gemaakt. De stallen waarin zij werden gehouden groeiden mee met de welvaart en de techniek.
Zo ontstonden in heel Europa al vroeg, per dorp en per streek, eigen varkensrassen. Die verschillen waren deels ook gebaseerd op variaties in de wilde zwijnenpopulaties, maar ook op verschillen in voedselaanbod voor de varkens en smaakverschillen bij de varkenshouders. Uit de variatie aan varkens binnen hun stal kozen de varkenshouders de typen die zij om hun moverende redenen prefereerden. Zo zijn er door de eeuwen heen diverse rassen ontstaan: kleine (bv hangbuik) en grote met een extra rib (extra karbonades), met meer vet of juist meer vlees, korte of lang oren, rozig of donker van kleur, glad of harig, zus of zo gevlekt (www.google.nl/search?q=varkensrassen&rlz=1W1ADFA_nlNL459&tbm=isch&tbo=u&source=univ&sa=X&ei=JlEfUonfNILctAbnkoHwCQ&ved=0CDkQsAQ&biw=1024&bih=540). Wat wij nu (genetische) ‘veredeling’ noemen richtte zich sinds de 18de eeuw in toenemende mate op dieren die lang jong blijven (aanhankelijk en leergierig), vruchtbaar zijn (veel jaren lang veel jongen per worp baren) en snel groeien tot goedkoop voedsel. Het begrip ‘veredelen’ in de veehouderij is hierbij meerduidig. Het betrof lange tijd de kunst om de varkens (en ander slachtvee) na de slacht anatomisch geschoold te fileren en uit te benen. Zo werd het ruwe vlees veredeld.
In de 19de en 20ste eeuw nam de verstedelijking sterkt toe, waardoor de afstand tussen landbouw en veehouderij enerzijds, en die tot de consument anderzijds, steeds groter werd. De tuinbouw, fruitteelt en de varkenshouderij, vaak gecombineerd, bleven relatief dicht rond de steden gelokaliseerd. Om de varkens goedkoop te voeren werd lange tijd, naast de afvalresten uit groente en fruitteelt, wekelijks ook stedelijk keukenafval en resten uit de voedingsindustrie verzameld door ‘schillenboeren’. Elk daarvan had per weekdag ‘zijn’ wijk en bediende ‘zijn’ boeren. Die voedselresten werden door de schillenboeren al snel gestoomd om microbiële groei te matigen. Daarbij namen met de groei van de steden en de afvalvolumes de bedrijfsschaal en de specialisatie toe. Verzamelen, opslag, verwerking, verdeling onder de varkenshouders: elk deel van de keten kon, al dan niet samen met andere delen, een apart bedrijf vormen.
Om de niche van het varken recht te doen zou ook de geschiedenis van de varkensmestbehandeling en toepassing meegenomen moeten worden. (Zie Cogem Signalering 120111-01 voor een indruk van de –aanzienlijke– huidige problematiek.) Na WWII is het mestprobleem opgekomen. Door toenemende promotie en gebruik van kunstmest werd de veeteeltmest overbodig en dus problematisch. In het spoor van de mestproblemen volgden ziektes waar de farmacie goed raad mee wist. Van de vroegere ethiek van de boer (laat je zoon een betere bodem c.q. bedrijf na dan je van je vader georven hebt) is dankzij deze ontwikkleingen weinig meer over.
Naarmate de houderijsystemen groeiden, vooral na WOII, werden de leefruimte per dier, de voedselvoorziening uit de streek en de mestafzet in die streek een toenemend probleem. Met de opkomst van de nauwkeurig te doseren kunstmest werd de ‘ruwe’ veehouderijmest minder geliefd. Tegelijk werd de weerstand tegen ziekten van de varkens, die in steeds grotere groepen per bedrijf werden gehouden, steeds lager: een groeiend probleem. De gevoeligheid voor epidemieën nam toe doordat gekozen werd voor dieren die genetisch zoveel mogelijk identieke waren en even oud. Ook werden de gezinsverbanden van de varkens doorbroken: de beren werden apart gehouden en de KI verving hun aanwezigheid in de stal, inclusief de ‘berigheid’ opwekkende de geur van de beer voor zeugen. De biggen werden zo gauw mogelijk weggehaald bij de moeders en hun worpgenoten. Per stal werden de jongen van alle zeugen op gelijke grootte geselecteerd, los van hun nest afkomst. De jonge manlijke dieren werden gecastreerd. (Deze castratie is bedoeld om de zg ‘berengeur’ in het varkensvlees te vermijden. Die komt echter slechts in ca 3% van de dieren voor, en wordt door de consumenten nauwelijks waargenomen. Reden voor de dierenbescherming en actiegroepen om tegen die castratie te ageren. Van de Europese varkenshouders is 83 procent voor het geleidelijk afschaffen van biggencastratie. Dit blijkt uit een enquête van de Europese Unie 2013 [Top Agrar]).
De beren die voor de fok werden geselecteerd werden in KI-stations gehouden, ver van de zeugen en hun jongen, en zo vaak mogelijk tot ejaculatie gebracht om zaad te oogsten en dat in te vriezen voor de KI. Die KI duurt voor de zeug minder dan 30 seconden, terwijl de paring met een beer, na voldoende gewenning, ruim een half uur in beslag neemt.
Al met al een hele reeks stappen in de afbreuk van de heelheid van ‘het varken’. Stappen die de stress voor het sociaal gevoelige varken doen toenemen, en daarmee ook het stresshormoon in hun vlees en hun ziektegevoeligheid. Zo wordt de ‘niche’ van het varken stap voor stap veder geïndustrialiseerd.
Tegelijk met de genoemde specialisatie binnen de varkenshouderij trad ook in de landbouwproductie in het algemeen steeds meer specialisatie op: tuinbouw en fruitteelt gingen uiteen, gemengde veehouderij en akkerbouw gingen uiteen, het aantal gewassen per land of tuinbouwbedrijf nam af evenals het aantal diersoorten per veehouderijbedrijf. De zogenaamde schaalvoordelen kwamen meer en meer op de agenda’s van alle producenten in de keten, die steeds dringender de raad kregen om steeds meer ‘economisch efficiënt’ te gaan werken. Die raad kwam vanuit de voorlichting van de overheid en de leveranciers van producten en diensten, die daarbij hun eigen doelen hadden, niet per se die van de boer zelf.
Na enkele gevallen van voedselvergiftiging van varkens bij enkele varkenshouders werd de ‘recycling’ van voedselresten door de schillenboeren in de tweede helft van de vorige eeuw in een keer helemaal verboden. De varkenshouders moesten toen vrij abrupt overschakelen op industrieel geproduceerd varkensvoer. Per levensfase en per gebruiksdoel kregen de varkens meer en meer wetenschappelijk samengestelde mengsels van graansoorten, peulvruchten, tapioca, vismeel, sojaschroot, melasse, oliën, vetten en restproducten van de maalindustrie en de bio-energie, krijt en zout. Die producten zijn maar voor een klein deel uit de directe omgeving van de varkenshouderij afkomstig, en worden grotendeels geïmporteerd uit werelddelen waar ze goedkoop zijn.
De efficiëntie van de ontwikkeling stond en staat daarbij steeds voorop, omdat voortdurende gezocht wordt naar mogelijkheden om de varkens in grotere aantallen sneller en goedkoper te produceren (http://nl.wikipedia.org/wiki/Mengvoeder, zie ook kritiek: www.levendehave.nl/kennisbank/varkens/voeding-van-varkens) en te reproduceren www.varkenski.nl. Efficiëntie vooral voor de machtigste partijen.
Met de beschreven specialisatie van de varkensproductie nam, zoals gezegd, het optreden van stressziekten toe, en daarmee het belang van de curatieve farmacie. Hormonen en andere (bio)chemische middelen om alle fasen van de groei, gewichtstoename, vleeskwaliteit, de vruchtbaarheid, de spermasamenstelling, de ovulatie, de dracht, etc. te reguleren horen daarbij.
Met de toenemende kennis over verschillende combinaties van erfelijke eigenschappen van beren en zeugen werd de berenkeuze ook steeds meer het werk van deskundigen. Zij adviseren de varkenshouders via welk sperma welke eigenschappen bij de betreffende zeugen ingekruist moeten worden om het gewenste type biggen te krijgen. Bijvoorbeeld: voedselefficiënt, veel biggend, vetarm. De regionale berencentra verenigden zich tot koepelcentra voor het bewaren van het ingevroren sperma vanuit vele berenhouderijen. Digitale dataopslag maakt de gerichte spermakeuze voor de boeren gemakkelijker. Momenteel wordt ca 98% van de zeugen in ons land met KI gedekt. Zeugen zijn daarbij tegenwoordig meestal een van de volgende rassen: Nederlands Landras, Fins Landras, York of Large White. Hier gaat het om rustig gedrag, vruchtbaarheid, moederlijkheid en gezondheid. Als beren gebruikt men vooral de York, de Piétrain of de Duroc, die goed versvlees, goeie bacon, goeie hammen, stressvrije biggen, veel levend geboren biggen en goede moedereigenschappen leveren. Door hybridisatie van deze rassen verkrijgt men telkens de optimale combinatie van beide rassen en de optimale uniformiteit van de biggen. Bevruchting met eigen beren wordt afgeraden om uitsplitsing en daarmee verschillen tussen de nakomelingen te vermijden. De nakomelingen in de F1 zijn immers homogeen.
2. Algemene kenmerken van de huidige praktijk
Beren
Productieve beren worden 3 keer per 2 weken tot ejaculatie gebracht (afhankelijk van de vraag). Verder leven ze in hun hok in de berenstal.
Stalmedewerkers vangen het ejaculaat handmatig of met geautomatiseerd systeem op. De paring van de beer duurt normaliter zo’n half uur waarbij de beer ongeveer een halve liter sperma produceert (ejaculatie). De spermaproductie van de jonge beren stijgt, met een topproductie op een leeftijd van 18 maanden. Die blijft dan constant tot ca 36 maanden, waarna hij afneemt. Dan is de beer echter al vervangen door een volgende generatie met verbeterde genen. Gemiddeld produceren beren per productieve tijd in de stal zo’n 170 tot 260 ejaculaties, wat na verdunning zo’n 6000 á 9000 inseminatie doses oplevert: zo’n 35 doses per ejaculaat. Ze produceren via KI dus 6 á 9 duizend worpen van elk ca 13 biggen. Met dank aan Marleen Broekhuijse: (M.L.W.J. Broekhuijse, Prediction of porcine male fertility
2012, Dissertation Faculty of Veterinary Medicine, Utrecht University, the Netherlands).
Zeugen
Hoewel een zeug met gemak twintig jaar oud kan worden kom je in de praktijk op vermeerderingsbedrijven nauwelijks zeugen tegen die acht worpen grootbrengen, en daarmee een leeftijd van bijna vier jaar halen. Het gemiddelde vervangingspercentage op zeugenbedrijven ligt al tientallen jaren tussen de 40 en 45 procent. Dat betekent dat een gemiddelde zeug nauwelijks meer dan zes worpen van ca 13 biggen heeft grootgebracht voor ze wordt afgevoerd. Enerzijds om ze door betere zeugen te vervangen, anderzijds ook om dreigende gezondheidsproblemen van beenwerk, klauwen en uiers te voorkomen. (www.pigbusiness.nl/nieuws/405/langere-levensduur-zeugen-zonder-in-te-leveren)
Vleesvarkens
Het biggenaantal per worp ligt momenteel rond de 12 á 14. Vleesvarkens moeten liefst in 6 maanden ca 100 kg gewicht bereiken om lucratief geslacht te kunnen worden. De groothandel bedingt steeds lagere prijzen van de boeren om het vlees goedkoper – concurrerender – aan de consument te kunnen aanbieden.
Het aantal biggen per zeug per jaar is gestegen van ca 15 in 1960 tot ca 27 in 2008; de groei van ca 545 gram per dag in 1960 tot ca 781 gr per dag in 1980. De voederconversie in kg voer per kg groei daalde van 3.7 in 1960 tot 2.7 in 2008. Allemaal op basis van grootschalige meting van relevante eigenschappen van beren en zeugen. Zo wordt de rasverbetering met succes steeds technologischer aangepakt.
Na de bevruchting van de bekende zeug met bekend sperma moet echter steeds afgewacht worden hoe dat kruisingsresultaat uitpakt. Naast de genetisch verwachte mix zijn er altijd kansen dat er ‘vreemde’ mutaties optreden. Die zijn dan ongewenst als je op eenvormig nageslacht gericht bent. Belangrijke berenlijnen leveren nu in hun nageslacht respectievelijk eigenschappen als vetdikte, spiermassa, groeisnelheid, vleestextuur als milieuhardheid cq overlevingsvermogen in de harder wordende productieomstandigheden (weinig ruimte, geen contact met andere dieren, uniformiteit van voedsel en klimaat etc.). Zo komen er ook vergelijkbare reeksen eigenschappen per zeugenlijn (http://edepot.wur.nl/244618).
Varkensgezondheid als criterium
Vanuit de varkenshouderij sector wordt tegenwoordig meer en meer gesteld dat “het handhaven of nog verder verbeteren van de techniek alleen dan nog verantwoord (is), als dat gepaard gaat met zo weinig mogelijk kunstgrepen in de vorm van het gebruik van ondersteunende middelen, zoals antibiotica. Varkens die minder zorg en arbeid vragen en daardoor een lagere kostprijs hebben, kunnen daaraan ook veel bijdragen. Het uitgangsmateriaal zal een erfelijke aanleg moeten hebben voor een goede gezondheid en gemakkelijk moeten produceren in de steeds groter wordende eenheden” (http://edepot.wur.nl/244622).
Genome selection
Wel wordt ‘genomic selection’ toegepast. Daarbij wordt het DNA-profiel van biggen meteen na de geboorte vastgesteld, aan de hand van oorvlees monsters die vrijkomen bij het zetten van de oormerken. De varkensfokkerij draait om de voortdurende verbetering van economisch interessante eigenschappen van varkens, zoals vruchtbaarheid (meer worpen, meer biggen per worp), levensduur, spekdikte en natuurlijk vleeskwaliteit: kleur, vetgehalte, waterbindend vermogen (tegen ‘dripverlies’ in de verpakking). Al die eigenschappen worden gemeten aan dieren en gecombineerd in een fokwaarde, een getal dat het genetisch potentieel van een dier voor een bepaalde eigenschap aangeeft. Hoe beter die fokwaardenschatting, hoe beter kan worden geselecteerd en hoe sneller vooruitgang kan worden geboekt. ‘De turbo gaat op de fokkerij’ zegt Topigs’ Hans Olijslager in de Volkskrant van juni 2012.
Genetische modificatie bij varkens is volgens Van Arendonk technisch kansloos. ‘Je kunt een transgeen varken maken, maar je hebt wel twee ouderdieren nodig voor de productie van de volgende generatie, en we kunnen een vreemd gen niet tweemaal op dezelfde plek laten landen. In feite is genetische modificatie pas een optie als je heel secuur genetisch kunt opereren.
GM van varkensvoer
Indirect heeft de varkenshouderij wel met gm te maken doordat veel gm soja en maïs gevoerd worden, zo blijkt uit onderzoek van de Flinders Universiteit, Adelaide, Australië. Zeugen gevoerd met ggo-voer, hadden gemiddeld een 25% zwaardere baarmoeder dan zeugen die voer zonder ggo-ingrediënten hadden gegeten. Een mogelijk teken van een ziekte dat om nader onderzoek vraagt. Het aantal ernstige maagontstekingen was ook aanzienlijk hoger bij varkens die het GM-dieet hadden gekregen. De onderzoeksresultaten waren opvallend en statistisch significant (http://gentechvrijvoedsel.nl/video/varkens-onvruchtbaarheid).
3. Enkele voorbeelden van gm bij varkens uit de internationale literatuur
Ecovarken (Enviropig) – fosfor efficiënt
Door muizengenen samen met gistgenen in Yorkshire varkens te injecteren (pronucleaire micro-injectie) slaagden Canadese onderzoekers (Guelph) er in een ‘lijn’ van varkens te verkrijgen die minstens 18 generaties lang met minder dan de helft aan het gebruikelijke hoeveelheid fosfor in hun voedsel toekonden (www.animal-science.org/content/81/14_suppl_2/E68.full ; http://gaia-health.com/gaia-blog/2013-06-18/agribusiness-killed-the-genetically-engineered-enviropig/ ; http://www.treehugger.com/natural-sciences/canada-approves-enviropiga-piglets-inherit-genetic-modifications-for-clean-manure.html; http://jeb.biologists.org/content/207/7/1058.full). En dus ook minder fosfaat in hun mest en urine nalieten. De varkensindustrie heeft echter nog weinig of geen interesse in de productie, zodat die werd gestopt, nog voor de toelating tot de markt voor humaan voedsel was verkregen. (Zie Cogem Signalering CGM/120111-01 2011 voor een uitvoerige bespreking als casus 2 in 3.3).
Extra spiervorming
Succesvol gen onderzoek liet bijvoorbeeld zien dat de aanwezigheid van guanine in het IGF2 van varkens de dieren ca 4% gespierder maakt dan adenine op diezelfde plek in het genoom (http://jeb.biologists.org/content/207/7/1058.full). Vervolgens bleek dat een niet coderend celeiwit de feitelijke spiervorming stuurt, nadat het door de aanwezigheid van guanine geëffectueerd is. In dit geval gaat het om het ontdekken en gebruiken van ‘markers’ die genetische eigenschappen indiceren.
Geur van varkensvlees
Terwijl onderzoekers als De Vries (www.eaap.org/docs/Publications/eaap100%20-%20765182659K.pdf#page=30 2000; www.plosone.org/article/info%3Adoi%2F10.1371%2Fjournal.pone.0035259 2012) laten zien hoe de geur van varkensvlees genetisch vastligt en door de juiste selectie verminderd kan worden, laat recent onderzoek ook zien dat het aan de genen van de consument ligt of hij/zij de vleesgeur wel of niet waardeert.
4. Varkens als proefdieren
Kernen in cellen inbouwen
Door de toenemende kennis van de samenstelling en opbouw van het varkens chromosoom groeide het idee dat het veel efficiënter is om de gewenste eigenschappen direct in het genoom in te bouwen. Daarbij kunnen kernen van spermacellen direct in eicellen geplaatst worden, zonder eigen activiteit van de spermacel. Ook kunnen zo kernen van het ene vrouwtje in eicellen van een ander vrouwtje gebracht worden. Dat gaat veel sneller dan het inbouwen van eigenschappen via inseminatie en de dracht van een zeug. Naast het gebruik van soorteigen genen is het technisch ook mogelijk genen van andere organismen door de varkenseicel activiteit in het varkensgenoom te laten inbouwen. Het taalgebruik rondom gm suggereert een gericht fysieke inbouw zoals bij pc-onderdelen. In feite moeten er steeds biochemische condities worden geschapen waarin genen uit een genoom worden geextraheerd, biochemische condities waarin die genen worden veranderd en biochemische condities waarin cellen van de ontvangende organismen de veranderde genen in hun genoom kunnen opnemen. Per stap is er telkens maar een (heel) klein percentage van de te veranderen celorganellen dat de gewenst verandering van eigenschappen vertoont. De gerichte biochemische sturing van de gm neemt daarbij toe.
Omdat hun organen relatief sterk op die van mensen lijken, qua maat en vorm (i.h.b. hart, milt, alvleesklier en hersenen scoren hoog) zijn varkens zeer gewild als model van de mens in de chirurgie, farmacie en de gm (www.gen-ethisches-netzwerk.de/ en www.cpha.ca/en/activities/xeno/ethics-1.aspx). Denk ook aan het ‘in vivo’ testen van kunstmatige entstoffen, enzymen en hormonen.
Opmerkelijk is dat gm hier, in tegenstelling tot de situatie bij gm voor de teelt van varkens voor voedsel, nauwelijks omstreden is.
Hierbij zijn drie doelen voor de gm te onderscheiden:
-Homogeen onderzoeksmateriaal
Voor het onderzoek naar gerichte veranderingen van genetische eigenschappen (technische modificatie van het genoom), is het van groot belang dat de varkens (vaak biggen) zo homogeen mogelijk zijn: genetisch, fysiologisch, maar ook qua gedrag. Ze moeten in alle eigenschappen stereotypisch zijn, om de effecten van ingrepen statistisch relevant te kunnen onderzoeken (Liangxue Lai and Randall S Prather, Creating genetically modified pigs by using nuclear transfer, Reproductive Biology and Endocrinology 2003, 1:82).
Om homogeen onderzoeksmateriaal te hebben worden ook wel klonen gemaakt van varkenscellen waarin menselijk DNA is overgeplant, nadat het eigen DNA van het varken is verwijderd. De zo geproduceerde mens-varken klonen mogen max. 2 weken in leven gehouden worden. Ze groeien dan tot blastocyst en kunnen als zodanig als reagens dienen.
-Gewenste fysiologische afwijkingen
Om gericht onderzoek te kunnen doen naar het verhelpen van fysiologische afwijkingen in dieren, worden die proefdieren dikwijls genetische gemanipuleerd (ziek gemaakt, ontregeld) om de afwijking cq ziekte te vertonen die lijken op die van de mensen met die ziekte. Vervolgens kunnen die dieren biochemisch behandeld worden om te zien of die symptomen opgeheven kunnen worden, cq de dieren weer ‘genezen’. De vraag hoe de ziektesymptomen zich verhouden tot het organisme als geheel blijft hier onbesproken. En daarmee ook of de afwezigheid van symptomen de genezing van de ziekte betreft.
-Xenotransplantatie
Voor de transplantatie van varkensorganen is het meestal nodig de varkens genetisch te modificeren (veranderen). In het erfelijke materiaal (DNA) van het dier worden dan veranderingen aangebracht, met als doel dat er enkele menselijke eiwitten in organen van het dier worden ingebouwd, zodat het menselijk lichaam het dierlijk orgaan niet herkend als vreemd orgaan. Genetisch modificeren kan voorkomen dat het dierlijk orgaan snel wordt afgestoten.
Microinjectie
Een veel gebruikte techniek is de “micro-injectie” techniek. Hierbij wordt een kleine hoeveelheid van menselijk DNA in een bevruchte eicel van een varken ingespoten. De eicel wordt vervolgens ingeplant in een draagmoeder. Na de geboorte worden tests uitgevoerd om te kijken of de biggen inderdaad het gen hebben ingebouw resp. de gewenste genetische verandering hebben gekregen. Met de varkens, waarbij de genetisch modificatie gelukt is, wordt doorgefokt onder speciale omstandigheden, bijvoorbeeld: ze mogen niet naar buiten en worden onder steriele omstandigheden gehuisvest. Dit wordt gedaan om het risico dat ziektekiemen van het varken op de patiënt kunnen overgaan zo klein mogelijk te houden. De laatste stap is de uitname van de organen voor het xenotransplantatie.
Fluorescentie inbouw
Een synthetische versie van een kwallen gen (de fluorescerende Aequorea victoria) wordt met verschillende technieken en op verschillende plaatsen in het celmateriaal van de gewenste diersoort gebracht, zoals zebravisjes, kippen, zijdeaapjes, katten, varkens en koeien (Wikipedia en www.foodlog.nl/artikel/weinig-ophef-rond-kip-met-groene-eieren1 en www.dimet.org/courses/modelli_animali/WebsterNL-MRD05.pdf).
Bij drachtige zeugen werd het fluorescerende eiwit in de embryo’s geïnjecteerd (niet in een specifieke cel), waarop ca 25% van de biggen met fluorescerende cellen geboren werd. Het effect is tijdelijk. Verschillende onderzoekers ‘produceerden’ zo gedeeltelijk of helemaal fluorescerende biggen. Daardoor zijn hun soma en andere cellen goed te volgen als ze in anderen organismen worden ingespoten.
Duur van effectonderzoek
Hier moet nog wel worden opgemerkt dat de effecten van gm op de varkens in het wetenschapsbedrijf cq de industrie niet langer dan drie maanden gevolgd worden. Van een toets op effecten die de duurzame ontwikkeling van het dier cq de soort betreffen is dus geen sprake. Omdat gm in principe de gemanipuleerde genen noodzakelijkerwijs nog steeds zeer ongericht in de cellen c.q. het DNA van het organisme inbrengt, is het zoeken naar lange termijneffecten bijzonder relevant. Openheid over ongewenste resultaten is daarbij een punt van aandacht. Zo vallen lange termijneffecten van directe gm in varkens en ook die van gm varkensvoer op de varkens zelf en op de consumenten van het varkensvlees buiten de financiering van vrijwel al het onderoek.
Algemene opmerking over de attitude van varkensfokkers
Wat de varkenshouderij, i.h.b. wat de fokdieren betreft is het mijn stellige indruk dat het personeel op de beren- en fokzeugenhouderijen heel vriendelijk en zorgzaam met de dieren omgaat. Rust, regelmaat, goed voer, hygiëne en aandacht blijken voorwaarden te zijn voor een optimale productie.
Voor zover er in de varkenshouderij sprake is van ijskoude berekeningen en keiharde efficiency ligt dat veeleer bij ‘het systeem’, dan bij ‘het personeel’. ‘De wetenschap’ en ‘De economie’, samen met de prestatiedrang van ambitieuze jonge ondernemers zijn drijvende factoren in dat systeem.
5. Perspectief
Hoe sneller het aflezen van DNA-sequenties in de genen gaat lukken, en hoe nauwkeuriger de inbouwmechanismen van genen in celdelen en chromosomen aangestuurd kunnen worden, hoe meer levende organismen, inclusief de varkens, door de biochemie in hun functioneren bepaald kunnen worden.
Richting en omvang van die genenmanipulatie zal vooral door economische gezichtspunten van de industrie en de overheden, door medische belangenopvattingen en vervolgens door wetgeving en uiteindelijk door ethiek worden bepaald. De techniek op zich maakt veel mogelijk.
Om ruimte te geven aan vormen van veredeling waarbij de natuur – hier het varken – als te respecteren wezenlijke partner wordt beschouwd is een transitie nodig van de economische en juridische dwang die van de huidige marktleiders in de veredeling uitgaat. Vermoedelijk zal de omslag van de kritische en gecommitteerde consumenten moeten komen.
6. Reflectie op de ontwikkeling van de varkenshouderij
Terugkijkend op de beschreven geschiedenis van de varkenshouderij is goed te zien hoe de mensen eeuwenlang nauw met de varkens samenleefden in per cultuur meer of minder verschillende systemen die allemaal op wederzijds voordeel berustten. De varkens dienden als duurzame bron van hoogwaardig voedsel, als benutters van menselijk organisch afval, als eters van niet concurrent voedsel, als leverancier van mest en zeker ook als gezelschap (affectieve huisdieren, met biggen en al). De varkens op hun beurt genoten bescherming en konden via de menselijke voorkeuren hun vormenrijkdom (fysiologisch en morfologisch) ontplooien in bij hun soort passende samenlevingsvormen: een beer met zeugen en tomen jongen, met een beschermde en schone ‘groepswoonplaats’, aparte ‘ontlastingsplaatsen’, badplaats voor modderbaden, wroetplaatsen om wortels op te graven, snuffelgebieden om verdere eetwaar te verzamelen. Bij dat alles zijn ze voortdurend in een rijktalige communicatie met elkaar. Over de geestelijke vermogens van varkens is mooi onderzoek gedaan door Stanley Curtis van Penn State University (USA). Hij leerde ze met joysticks spelen, en concludeert dat ze iconen van beeldschermen kunnen waarnemen en onthouden. Ze spelen videospelletjes veel beter dan honden en ook beter dan Chimpansees (www.peta.de/webschweine.500.html). Maar dit terzijde.
Naarmate de mensen allengs in de natuur gaan ingrijpen, en zich daardoor stapsgewijs onafhankelijker maken van de natuur ter plaatse, van weer en seizoenen, wordt ook meer en meer ordenend ingegrepen in het leven van de varkens. De natuur wordt gecultiveerd, dat wil zeggen naar smaak en behoefte van de betreffende gemeenschappen georganiseerd.
Waar geloof en staat lang nauw samenhangende systemen vormden, waarbinnen agrarische gemeenschappen de basis vormden, ontstonden ambachten en scholen. Geloof en macht groeiden uiteen en organiseerden zich in vormen van kerk en staat. Machthebbers bestreden elkaar en vormden wisselende landsgrenzen, waarbij talen en culturen zich ook verder differentieerden. Met oneindig veel variaties en nuances, hier heel grof geschetst.
Het opzettelijk en bewust ontleden van gehelen, begon in de zeventiende eeuw met microscoop, verrekijker en de anatomische ontleding van het menselijk lichaam. Het maakte hemel en aarde, met alles er op en eraan, tot onderwerp van onderzoek. Van het begin af aan had het onderzoek meteen ook een ontwerpdimensie: wat kunnen we er mee? Wat is het nut ervan?
Toen vervolgens in de negentiende eeuw enerzijds de materialistische natuurwetenschappen opkwamen en anderzijds de politieke stromingen, kwam de cultuur in een stroomversnelling terecht, en daarmee alle ambachten en ook de landbouw en daarbinnen de varkenshouderij. In de natuurwetenschappen was ervoor gekozen allereerst alleen de stoffelijke eigenschappen van de werkelijkheid te onderzoeken: maat, getal, gewicht. De atomen werden als bouwstoffen beschouwd, het toeval als motor van de evolutie. Waarden en normen werden als subjectieve toevoegingen aan de feitelijke en concrete waardevrije werkelijkheid beschouwd.
Dat paste naadloos bij de economische basisopvatting dat kosten voor de ‘anderen’ waren en winst voor de eigen groep, onderneming of persoon.
Stap voor stap is te zien hoe deze opvattingen de landbouw en daarmee ook de varkenshouderij binnentrekken. Het varken is niet meer onderdeel van zijn niche, dat wil zeggen van zijn roedel en het ecosysteem waarin die roedel naast andere, onderling communicerende roedels leeft.
Ontvreemding aan de niche
Door zijn bijzonder sterk ontwikkelde aanpassingsvermogen weet het varken alle opeenvolgende vervreemdingsstappen te overleven. Stappen waarbij de roedel uit het ecosysteem wordt gehaald en vervolgens als roedel van andere roedels wordt afgescheiden. De varkens worden steeds radicaler opgehokt en komen niet meer buiten (geen modderbaden meer); als superzindelijk dieren leven ze in hun eigen uitwerpselen. De beer wordt uit de roedel gehaald, de biggen worden bij de moeders weggehaald en van hun broers en zussen gescheiden (selectie op geslacht en gewicht). De meeste mannetjesbiggen worden gecastreerd en voor de slacht gemest. Enkele geselecteerden worden als fokberen apart gezet met lotgenoten. De vrouwtjes worden na selectie gescheiden in slacht zeugen en fokzeugen.
Hun voer komt van ver weg en hun mest vormt een milieuprobleem. Een biochemisch technologische diervreemde niche vervangt de oorspronkelijk diereigen niche!
Opschaling en machtconcentratie
Elk van de genoemde afscheidingen gaat gepaard met opschaling van het aantal ‘deeltjes’: de stallen worden steeds groter maar de hokken per dier kleiner. En het aantal tussenstappen tussen boer en consument wordt ook steeds groter door de opdeling van de voedselkolom in meer en meer deeltaken. Efficiency en economische druk zijn de maatgevende begrippen. Productiegetallen beheersen het denken en doen. Daarbij worden de boeren steeds meer ondergeschikt aan de cooperatieve bedrijven die ze zelf opgericht hebben. Cooperatieve bedrijven waaruit lucratieve afdelingen vervolgens door ondernemenden types verzelfstandigd, en almaar groter en machtiger werden: marktbepalend. Zo kwamen de boeren in dienst van de agribusiness: veevoer, stalbouw, veredeling, vermeerdering, productie, mestverwerking, etc.
Technologische niche replicatie
Al doende worden door ziekten van de dieren alle afzonderlijke niche elementen ontdekt als gemis en vervolgens technisch of biochemisch vervangen. Denk aan klimaatbeheersing, voersamenstelling, voederverstrekking, mestverzameling, mestafzet, transport van de dieren. Maar ook aan de synthetische berengeur om zeugen bronstig te maken, kunstmatige inseminatie, worptriggering, electrische ejaculatietriggering, etc. Daar komen de spermaselectie, in vitrofertilisatie en genetische manipulatie bij onderzoek dan bij. Sturing op steeds kleinere deeltjes die als de oorzaak van het leven gezien worden… Door varkens te kloneren worden de nakomelingen helemaal homogeen ofwel van hun groepswerkelijkheid ontvreemd (Animal genetic manipulation – a utilitarian response. in: Bioethics, Vol. 16 nr 1 2002).
Mondiaal perspectief
Daarnaast is er ook nog het probleem van de voedselvoorziening van de varkens, die voor een groot deel gebaseerd is op soja, waarvan de productie in Z. Amerika de ontbossing aanwakkert. Zo wordt het varken almaar meer concurrerend met de mens, terwijl het zelf steeds minder voedsel- en leefkwaliteit kan leveren (stress en eetzucht in plaats van vredig genieten). De mestproblematiek komt daar dan nog eens overheen…
Stress
Als voornaamste gedragssignaal van de varkens in de moderne varkenshouderijsystemen is hun intense nervositeit en stress. Alles wat er aan hun niche ontbreekt levert stress. Die uit zich qua gedrag bijvoorbeeld in het staartbijten en andere agressie tussen hokgenoten, het kauwen op hout of staal van de behuizing en andere vormen van stereotiep gedrag. Stress zorgt ook voor een verhogende cortisolproductie. Dit hormoon heeft een belangrijke onderdrukkende werking op het immuunsysteem en kan leiden tot een verlaagde weerstand. Dit heeft tot gevolg dat ziekteverwekkers zoals bacteriën en virussen makkelijker een kans krijgen dieren ziek te maken. (Voor een lijst van stressfactoren en hun remedie zie www.varkens.nl/sites/default/files/Voorkomstress.pdf ; zie ook www.animalfreedom.org/paginas/informatie/misstanden.html#varkens).
Alles bij elkaar lijden de varkens een ‘ontaard’ bestaan in een door mensen ontworpen synthetische omgeving, ook industrieel maakbare ‘ondernatuur’ te noemen.
Emancipatie en vervreemding
Naarmate wij als mensen ons emancipeerden van de natuur namen we de varkens in die emancipatie mee. Emancipatie is verwant met vervreemding: we stellen ons buiten en boven de natuur, we ontbonden de inbedding in een materialistische vorm van bovenaardsheid.
Naarmate in de samenlevening de zorg om het milieu en het dierenwelzijn toenemen kunnen varkenshouderijmodellen, waarin de varkens ‘niche’ getrouw, een varkenswaardig bestaan kunnen leiden, weer economisch haalbaar worden. De keuze daartoe ligt bij de bewuste burger-consument.
De roep van het varken’s enigma kun je als volgt verwoorden:
‘Je breekt onze wil, vangt ons in je begeerte,
wij raken in stress en dat baart je veel angst,
die jij dan verdringt in verborgen agressie.
Houd jij ons menswaardig,
geniet van ons knorren,
ons ekosysteemspel: het levert jou vlees.
7. Tot slot
Op de vraag wat wij als werkgroep ten aanzien van de varkenshouderij kunnen en willen aanbevelen aan de overheid kwamen we op het volgende: houdt op de varkens te vervreemden van hun soorteigen groepsgedrag in tijd en ruimte (niche) en stop de uniformering van de dieren.
Voor een duurzaam beleid zou een transitie naar regionalisering en alle mogelijke recycling (voer & mest), met een verbeterde leefwijze van de varkens en daarmee ook van de bodem, landschap en milieu, ter plaatse en elders, maatgevend moeten zijn.
12 december 2012 – 19 september 2013