Kees Zoeteman
In Motief nr 267 van november 2022 schreven Kees Zoeteman, Astrid van Zon en Paul Struik een artikel over Werken vanuit telos in organisaties, en met mensen, dieren en planten. Uitgangspunt daarbij is dat onder meer aan dieren en planten een bewustzijn wordt toegekend dat een eigen doel nastreeft. In discussies kan die stellingneming de reactie oproepen dat dieren en nog minder planten over een eigen wil beschikken. Planten beschikken slechts over een fysieke en groeikrachten (ether) organisatie en daar is geen wil in te ontdekken, is de redenering. In hen werkt alleen de wil van hogere hiërarchieën (geestelijke wezens zoals engelen) en de mens.
Gezien deze discussie is het van belang nader te verduidelijken hoe de natuurlijke telos, de eigen doelgerichtheid, van planten en dieren kan worden gezien.
Individu en groepsziel
Een eerste aspect dat bij deze discussie moet worden betrokken is dat in de antroposofische geesteswetenschap een belangrijk onderscheid wordt gemaakt tussen mensen enerzijds en dieren en planten anderzijds. Bij de mens is het ik geïncarneerd in het geheel van de fysieke organisatie, de levenskrachten (ether) organisatie en de gevoel (astrale) organisatie. Bij het dier is het ik niet geïncarneerd, maar aanwezig als een groeps-ik in de astrale wereld. Bij de plant zijn zowel het groeps-ik als de gevoelsorganisatie niet geïncarneerd. Hieruit kan worden afgeleid dat individuele vertegenwoordigers van dieren en planten niet een vergelijkbare actorrol vervullen als wij mensen. Maar de vraag die daarbij rijst is of het niet geïncarneerd zijn van het groeps-ik ook betekent dat er van dit groeps-ik geen invloed op de individuele vertegenwoordigers van een diersoort of plantensoort uitgaat?
Anders geformuleerd: oefent het groeps-ik van een plantensoort (of een groep van plantensoorten) of een diersoort een met de menselijke wil vergelijkbare invloed uit op de geïncarneerde exemplaren van de soort? Het vraagstuk van de intentie van een plant- of diersoort is in de kern van belang om te bepalen of het handelen van de mens gevolgen heeft voor het bereiken van het scheppingsdoel van een soort. Is dit een moreel issue of niet? Moeten wij afleren om onwetende tovenaarsleerlingen te zijn in ons omgaan met de natuur of doet het er niet toe?
Enkele aanwijzingen over de groeps-ikken van dieren en planten van Rudolf Steiner
Hoe we de groepsziel van de dieren kunnen zien geeft Rudolf Steiner bijvoorbeeld in onderstaande citaten aan.
Dieren
Het dier kan hier in de fysieke wereld geen ‘ik’ tot zichzelf zeggen. Het dier heeft net als de mens een ziel, maar deze bevindt zich in de astrale (gevoels) wereld. Het individuele dier verhoudt zich tot de dier(groeps)ziel zoals de afzonderlijke organen van de mens zich tot zijn ziel verhouden. Alles wat de individuele dieren ervaren, ervaart de groepsziel van het dier (GA96, p.156).
De groepsziel of het groeps-ik van een diergroep beschikt over een hoge wijsheid die zich in de instincten van de dieren vertoont. Maar hen ontbreekt de liefde. Deze groepszielen zijn nakomelingen van de Geesten van de beweging. Het dierlijke groeps-ik kan in de astrale wereld als een werkelijke persoonlijkheid ontmoet worden, zoals wij op aarde een ander mens kunnen ontmoeten. Deze groeps-ikken werken vanuit de planeten van ons zonnestelsel. Echter, voor elke groepsziel, die vol wijsheid een diergroep leidt, bestaat eveneens een boos tegenbeeld, zodat voor elke diergroep een lichtgestalte én een schaduwgestalte bestaan. Bij het dier is het morele verschil tussen goed en kwaad niet van toepassing zoals bij de mens en zijn karma (GA 108, p.20).
Net zoals er bij de mens zestien groepen menselijk instincten en hartstochten zijn, zo zijn er ook zestien grote diergroepen. De dierlijke groepszielen zullen later in de evolutie dezelfde ervaringen in zich opnemen als de mens op dit moment. Zij zullen later een eigen lichaam opbouwen en een individu worden en dan een individuele ziel hebben. Uit individuele dieren zullen nooit mensen ontstaan, maar wel uit groepszielen, al zullen dat heel andere mensen zijn dan wij (GA 95, p.153; GA 110, p.180).
Planten
Ook over de groepszielen van de planten heeft Rudolf Steiner een karakterisering gegeven.
Wanneer we met het helderziende vermogen opstijgen voorbij de astrale wereld en reiken tot de lagere mentale (devachan) wereld, die de astrale en fysieke wereld doordringt, dan vinden we daar de groeps-ikken van de planten. Dit totaal aan plantengroeps-ikken ondervindt net als de mens vreugde en leed, lust en smart. Het afplukken van planten geeft de aarde wellust, welbehagen, dat vergelijkbaar is met het welbehagen van de koe als het kalf wordt gezoogd. Het uitrukken van wortels daarentegen geeft het aardeorganisme pijn, onlust. Op deze manier nemen de groeps-ikken van de planten in het lagere devachan waar. Als we het een of het ander teweeg brengen in de natuur op aarde dan brengen we ergens een wezen lust of pijn, blijdschap of leed. Maait een boer halmen af dan gaat een zucht van welbehagen over de akker die de plantenziel ervaart. Wie gevoelig is voor deze dingen leert meevoelen met de geestelijke wezens die in de hogere werelden verblijven en die slechts hun organen in de fysieke wereld steken (GA 98, p.164)
Grofweg zijn er zeven groepszielen van planten die bij de aarde horen en in het centrum hun eigen geestelijk middelpunt hebben. Het zijn nakomelingen van de Geesten van de wijsheid. Deze geestelijke wezens drijven de planten de bodem uit. De wortel groeit naar het aarde middelpunt, omdat deze eigenlijk toe wil naar de plek waar zijn geestelijke wezen is (GA 134, p.109).
Uit deze citaten kunnen we afleiden dat het handelen van de mens richting dieren en planten tot bepaalde gevoelens bij hun groepszielen in de geestelijke wereld leiden. Nog los van de vraag of de groepszielen over een wil beschikken, kan hieruit worden geconstateerd dat het bij de groepszielen om actoren gaat die tot gewaarwordingen komen en die in de toekomst een evolutiepad gaan zoals de mens.
Verder kan de vraag worden gesteld of we als regievoerende wezens in de landbouw kunnen handelen naar dieren en planten zonder daarbij karma op te bouwen. Dit is een belangrijke morele onderzoeksvraag, die mede zal bepalen hoe de balans tussen nut-telos en natuurlijke telos te vinden.
Gevolgen van ons handelen voor de groeps-ikken van dieren en planten en voor onszelf
Om tot gedetailleerder inzicht te komen hoe het handelen van de mens ten opzichte van dieren en platen vanuit geesteswetenschappelijk oogpunt is te duiden, kunnen we behalve bij Rudolf Steiner te rade gaan bij het werk van Verena Staël von Holstein die over allerhande vragen communiceert met natuurwezens vanuit antroposofische optiek en daarover publiceert. Met name het boek Gespräche mit Tieren 1, Flensburger Hefte 101, 2008, p.7-25, biedt hierbij aanknopingspunten. Antwoorden op vragen worden haar daarbij aangereikt door helderhorend waargenomen antwoorden van natuurwezens zoals elementenwezens, engelen en groepsikken. In het algemeen zijn de mededelingen die via Verena Staël von Holstein zijn opgetekend verbijzonderingen van de lijnen die door Rudolf Steiner zijn geschetst, zoals onderstaand voorbeeld laat zien.
‘De dieren van een ras, bijvoorbeeld een bepaald ras koeien (Galloways, Toros de Lida, etc.) hebben een eigen groeps-ik. De groepsikken van alle koeien worden weer overkoepeld door het groeps-ik van de diersoort koe, die alle koeien zielen, geïncarneerd en niet geïncarneerd, aanvoert. Dit is te vergelijken met een aartsengel die een menselijk volk leidt. De groeps-ikken van rassen zijn echter niet-hiërarchische wezens en te vergelijken met de ikken van mensen. Het groeps-ik van bijvoorbeeld het zwart-wit gevlekte koeienras zal zich op de Jupiter aarde (dit is een op de huidige aarde volgende incarnatie van de aarde die in het boek Openbaringen met het Nieuwe Jeruzalem wordt aangeduid) als een individu verzelfstandigen… Dieren die in de nabijheid van mensen leven nemen dingen van de mens over, zoals het verzelfstandigen van de ziel.’ (p. 10-12).
Belangrijk is dat de groeps-ikken van de dieren worden begeleid door een beschermengelwezen. Naar blijkt is dit vooral van belang zolang de mens zijn taak om zich te bekommeren om de dieren niet naar behoren vervult.
‘De engelen zijn steeds de overbrengers van de richtingwijzende hogere hiërarchieën.’ (p.13)
Dit is een belangrijk punt waar het gaat om de natuurlijke telos van het dier. Deze natuurlijke telos wordt in het dier gelegd vanuit de hogere hiërarchieën door de beschermengel van het ras.
‘De engel geeft de hiërarchische impulsen door aan het groeps-ik van het dierras en brengt het dier-ik begrip bij voor wat de mens aan het dier toevoegt. De mens heeft die taak tot nu toe te beperkt opgevat. Ook het groeps-ik van een dierras verwacht die leiding van de mens. Maar een koe in een bedrijf voor intensieve veeteelt wordt niet zo door de mens geleid als zou moeten. Waar de mens tekort schiet handelt de beschermengel. De geestelijke wereld acht de tijd nog niet gekomen om de dieren zonder leiding door beschermengelen te laten leven. In het Bazuintijdperk (zie het Bijbelboek Openbaringen) zullen de engelen zich uit deze taak terugtrekken.’
Deze passage laat zien dat de mens in het geheel de taak krijgt om liefdevol met het dier om te gaan en dit leiding te geven zoals dat nu door de beschermengelen van de dier-ikken gebeurt. De telos van het dier, de doelgerichtheid van het dier, is een relevant begrip dat in de ruimere context van de sturing door de hogere hiërarchieën en de beschermengel van het groeps-ik van het dierlijke ras moet worden geplaatst.
Dat de mens een karmisch gevolg ondervindt van de manier waarop hij met dieren omgaat komt vervolgens aan de orde voor de extreme situatie dat een diersoort bijvoorbeeld door de mens tot uitsterven wordt gebracht (p.14-15).
‘Het kan zo zijn dat het groeps-ik van een diersoort, die geheel wordt uitgemoord, ook sterft. In dat geval begaat de mens een daad van karmisch-kosmische schuld omdat hij een mogelijk universum in de Jupiter tijd heeft verstoord…. Als de mens een reeds uitgestorven dier, zoals de mammoet, weer tot leven wekt dan dwingt de mens een afsnoering uit de geestelijke wereld af, hetzij om nieuwe zielen te verschaffen of een nieuw groeps-ik. Voor zo’n daad is de mens nog meer verantwoordelijk dan hij al is voor de dieren in het algemeen. Want zulke dieren zijn dan zijn schepping.’
De manier waarop de mens omgaat met dieren heeft dus gevolgen voor zijn karma. (p.16)
‘Als de mens na de dood zijn karma uitwerkt zal hij vaststellen welke bijzondere verantwoordelijkheden hij heeft geïnitieerd en als hij een opwaarts strevend mens is zal hij een volgende levensweg opzoeken waarbij hij zeer veel met de groeps-ik van het betreffende dier te maken krijgt.’
Tenslotte (p.16-25) spelen bij de interactie tussen mensen en dieren zogenaamde harmonische elementenwezens een belangrijke rol, waarbij ook een wilsaspect aan de orde komt. Dergelijke harmonische elementenwezens ontstaan waar er een sterke band tussen de mens en een dier aanwezig is.
‘Door een sterke relatie tussen een mens en een dier ontstaat eerst een soort geestelijke luchtballon, een holle ruimte. Als deze holle ruimte voortkomt uit een liefdevolle relatie dan giet zich hierin vanuit het hogere devachan een wezen uit dat zich in deze ruimte incorporeert. Dit is het geval bij een zogenaamd harmonisch elementenwezen. Dergelijke wezens zijn er in verschillende kwaliteiten, van vurig, tot waterachtig, luchtvormig e.d.. Het zijn geestelijke gevleugelde wezens, die hoger ontwikkeld zijn dan de normale elementenwezens. Elementenwezens komen voor op plaatsen waar de wil wordt gekruist van hogere hiërarchische wezens. En harmonische elementenwezens komen voor op plaatsen waar de wil van met de drie-eenheid verbonden wezens kruisen… Hun opdracht is om de scholing van de dieren te begeleiden. De mens is bedoeld om de leraar van het dierenrijk te zijn. Daarvoor zijn assistenten nodig. Dat zijn vooral de harmonische elementenwezens. Het zijn grote wezens, ze zijn niet dom en kennen dankbaarheid en hebben vooral een eigen wil.’
Het tegendeel van deze ontwikkeling doet zich echter ook voor, wanneer dieren worden gekweld uit zucht om aan hen geld te verdienen en hen met haat te bejegenen. Dan ontstaan disharmonische elementenwezens die luciferische en/of ahrimanische krachten toebehoren (p.17).
Conclusies
Uit bovenstaande overwegingen kan worden afgeleid dat inderdaad noch de individuele plant noch het individuele dier beschikken over een geïncarneerd ik. In dit opzicht is de mens die beschikt over een vrij ik en een vrije wil niet met individuele planten en dieren te vergelijken. Is daarmee alles gezegd en de mens gelegitimeerd om met planten en dieren zijn gang maar te gaan? Zij hebben immers niets te willen…
Vanuit de waarnemingen van Rudolf Steiner en Verena Staël von Holstein is aangegeven dat hiermee nog niet het laatste woord is gezegd over de vraag of planten en dieren over een doelgerichtheid beschikken waarmee wij bij ons omgaan met hen rekening zouden moeten houden. Bovenstaand overzicht geeft aan dat bij het begrip ‘natuurlijke telos’ de volgende elementen een rol spelen:
- Doelgerichtheid in het streven naar voortbestaan en vergaren van grotere autonomie van het groeps-ik met het oog op een fase van individueel zelfbewustzijn voor diersoort-ikken op de toekomstige Jupiter aarde;
- De mens heeft hierbij een rol als liefdevolle leraar die in de praktijk vaak wordt omgekeerd tot die van uitbuiter en vijand; het impliciete doel van het dier is om te leren van de mens met behoud van zijn eigenheid en ontwikkelingsperspectief; het begrip natuurlijke telos is hiervoor instrumenteel, omdat het mensen helpt zich af te vragen welke handelwijze in het belang van het dier of de plant is;
- In het begrip natuurlijke telos ligt niet zozeer besloten dat individuele dieren en planten een wil hebben, maar dat in hun bestaan als ras of soort een wilsimpuls tot doelbereiking is te herkennen, om het even of die voortkomt uit de groeps-ik van het organisme of uit hogere hiërarchieën en met behulp van beschermengelen en ‘harmonische elementenwezens’ en van de zich liefdevol opstellende mens; door het geheel van al deze aspecten komt een doelgerichtheid tot stand;
- De meest verrassende en ook paradoxale bevinding is wellicht dat het doel van planten en dieren is om van de mens te leren, waarbij zij als rassen en soorten van ons vragen om door de mens liefdevol geleid te worden.
Zo kaatst de bal terug: de telos van dieren en planten is de mens eraan herinneren dat hij een telos richting de natuurrijken heeft.